Voor wie de wereld graag in tweets van maximaal 140 lettertekens wil begrijpen, is het recente rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ‘Naar een lerende economie; investeren in het verdienvermogen van Nederland’ een onneembare vesting. Maar liefst 440(!) bladzijden tekst over de vraag waarmee Nederland over dertig jaar zijn brood verdient. En voor de visueel ingestelde lezer: het rapport bevat zegge en schrijve één figuur en voor de rest géén tabellen, géén grafieken, géén mooie visualisaties. De vraag naar het verdienvermogen in de toekomst blijft echter relevant. Het antwoord is: de WRR weet het ook niet. Op zo’n lange termijn zijn maatschappelijke en technologische ontwikkelingen met zo veel onzekerheden omgeven, dat een antwoord in termen van zo veel toegevoegde waarde/mensen in die en die sectoren niet mogelijk is. Die onzekerheid vergt lerend vermogen en flexibiliteit. En dan primair bij mensen, die lerend steeds productiever weten om te gaan met nieuwe omstandigheden. Secundair bij instituten als het onderwijssysteem, de arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Dat bij elkaar levert een lerende economie op, die responsief is en anticipeert. De beste garantie, aldus de WRR, voor een toekomst met een welvaartsrijk verdienvermogen.

Opvallend genoeg ontbreekt de ruimtelijke dimensie nagenoeg geheel in het rapport. Het zijn toch de steden die de beste voorwaarden creëren voor innovatie, concentraties vormen van hooggekwalificeerd talent en hubs naar wereldwijde markten? Bij het creëren van een lerende economie hoort een goede basisinfrastructuur van wegen, spoorverbindingen en luchthavens, vindt de WRR. Maar zijn efficiënte steden met een aantrekkelijk woon- en leefklimaat niet evenzeer een basisvoorwaarde? Het is jammer dat de WRR hier niet de link heeft gelegd met het snel opkomende begrip ‘smart city’. Boyd Cohen, veel geciteerd auteur en samensteller van ranglijstjes (zoals The Top 10 Smartest European Cities), definieert een smart city als volgt: ‘Smart cities use information and communication technologies to be more intelligent and efficient in the use of resources, resulting in cost and energy savings, improved service delivery and quality of life, and reduced environmental footprint – all supporting innovation and the low-carbon economy’. Dat is een hele mond vol, maar wie voorbeeldprojecten bekijkt begint er een beetje grip op te krijgen: verkeersfilemijdende bussen door combinatie van wegsensoren en GPS-data (Dublin), een navigatiesysteem verbonden aan de smartphone voor blinden (Stockholm), betere afstemming van vraag en aanbod in elektriciteit via een smart grid (Amsterdam), vooruitstrevende e-government initiatieven (Wenen), het ruimschoots ter beschikking stellen van open datasets (Londen) en slimmere beveiligingscamerasystemen in kantoorparken (Eindhoven). Duidelijk is dat het bij smart cities niet alleen maar gaat om handige infrastructuur. Het gaat om ‘neue Kombinationen’, nieuwe diensten en nieuwe organisatorische verbanden, gerealiseerd door inventieve mensen (en niet door technology push) en ‘intelligent communities’. Ondanks het hype-achtige karakter van allerlei congressen en artikelen over smart cities, zit hierin een goed bruikbare kern van waarheid. Daarmee ligt ook een mooie uitdaging op tafel voor in sterke steden geïnteresseerde stedenbouwkundigen, technologen en praktijkeconomen: maak een nadere uitwerking van het WRR-rapport voor de stedelijke omgeving en vergroot daarmee de responsiviteit en dus het toekomstig verdienvermogen van onze steden. De zes door Cohen onderscheiden smart city-domeinen kunnen daarbij een mooi beginpunt zijn: smart economy, smart environment, smart government, smart living, smart mobility en – last but not least – smart people.

Thema's

Meer weten over dit item?

Ontvang nieuws van BCI