In 2014 publiceerde de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) een goed onderbouwde ‘Territorial Review’ van Nederland. Pijnlijk helder analyseert de OESO dat in Nederland een nationaal ruimtelijk-economisch beleid ontbreekt, in tegenstelling tot vrijwel alle andere 33 aangesloten landen. Ook wordt een lans gebroken voor agglomeration benefits, d.w.z. schaalvoordelen als steden in dit polycentrische land beter en intensiever met elkaar zijn verbonden (infrastructuur) en gaan samenwerken.

Deze laatste constatering heeft geleid tot het Agenda Stad-programma, vooral opgezet – zo wordt gezegd in Den Haag - om Minister Plasterk (Binnenlandse Zaken) toch nog iets om handen te geven. Het Agenda Stad-programma heeft geleid tot een beperkt aantal interstedelijke samenwerkingsprojecten (wervend ‘city deals’ genoemd) en een Urban Agenda for the EU (‘Pact of Amsterdam’ van 30 mei jl.), door prof. Friso de Zeeuw samengevat als ‘zaaddodend Brussels beleidschinees’. Over Agenda Stad een volgende keer, laten we terug gaan naar de constatering dat Nederland geen nationaal ruimtelijk-economisch beleid heeft. In 2010 werd bij de geboorte van het kabinet-Rutte I (CDA + VVD, met PVV-gedoogsteun) het ruimtelijk-economisch beleid (denk aan het programma ‘Pieken in de Delta’) wegbezuinigd. Dat noemen ze dan in Den Haag: gedecentraliseerd. In de Structuurschets Verstedelijking, Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het op innovatie gerichte topsectorenbeleid worden nog wel pogingen gedaan een nationale visie op de ruimtelijk-economische ontwikkeling te geven, maar erg overtuigend is het niet. Opvallend is dat de meest recente beleidsdocumenten met een sterke ruimtelijk-economische component niet afkomstig zijn van het Ministerie van Economische Zaken, maar van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (de recente Ruimtelijke Economische Ontwikkelings Strategie, gericht op de Noordelijke en Zuidelijke Randstad en Brainport regio Eindhoven; diverse corridorstudies gericht op vernieuwing van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Agenda Stad). Het ontbreken van een nationaal ruimtelijk-economische beleid knelt steeds meer. De keuze met welke economische clusters Nederland de internationale concurrentiestrijd wil winnen kan niet alleen aan 12 provincies worden overgelaten. Dat leidt al snel – zoals nu – tot pakweg 30 ‘belangrijke’ en ‘strategische’ clusters en valleys. Om redenen van effectiviteit en efficiëntie van de overheidseuro’s is nationaal beleid nodig. Daarbij gaat het om coördinatie en concrete stimuleringsinitiatieven en niet om Haags dirigisme en enorme vergadercircuits. Het ontbreken van een nationale visie op de concurrentiekracht van Nederland en haar regio’s als investerings- en vestigingslokaties, blijkt ook duidelijk uit het recente advies van de Raad voor Leefomgeving en Infrastructuur ‘Mainports Voorbij’. In haar poging om het vestigingsbeleid te verbreden wordt het mainportbeleid gekraakt. Dat gaat volgens een bekend regime: zet je af tegen strategieën die niet bestaan (‘de mainports denken alleen in volumes’), doe net of de leiding en betrokkenen in de Schiphol- en Rotterdam mainports een plank voor het hoofd hebben (‘de wereld verandert echt, zie de energietransitie en technologische ontwikkelingen’), verheerlijk alternatieven (‘zonder de ICT-sector zijn we nergens’) en gebruik vooral cijfers die je gelijk onderbouwen. Wat dat laatste betreft is het RLI-advies een schoolvoorbeeld. Op de luchthaven en in de zeehavens werken mensen die direct aan de mainports verbonden zijn en dat geldt ook voor apparatuur en dienstverlening die deze bedrijven inkopen. Een belangrijk effect zijn echter de voorwaartse economische effecten, d.w.z. activiteiten die op deze overstap- en overslagknooppunten afkomen. Denk aan Europese hoofdkantoren van Amerikaanse en Aziatische multinationals die zich m.n. in de Amsterdamse regio vestigen en waarbij een Schiphol met veel bestemmingen en hoge frequentie een onontbeerlijke vestigingsplaatsfactor is. En waar zouden logistiek Noord-Brabant en Limburg met al hun Europese distributiecentra zijn, zonder een wereldhaven als Rotterdam? Maar, zegt de RLI, die voorwaartse economische effecten zijn lastig in kaart te brengen. Klopt, maar niet onmogelijk. Maar deze effecten zomaar wegschrijven (en dus ontkennen) is onzinnig. Omdat de concurrentie steeds meer tussen regionale clusters gaat (bijv. Brainport Eindhoven – Zuid-Duitsland – Silicon Valley/Bay Area – Oxford/Cambridge) dan tussen landen bepleit ik al jaren een nationale visie op de concurrentiekracht van de Nederlandse regio’s. De OESO vond dat ook al in 2014, de RLI bepleit nu eveneens een Strategie Vestigingsklimaat 2040. Kortom, een belangrijke klus voor het nieuwe Kabinet.

Thema's

Meer weten over dit item?

Ontvang nieuws van BCI