De kwaliteit van landschap en leefomgeving is een blinde vlek in veel strategieën voor het vestigingsklimaat. De meest verklarende economische succesfactoren, zoals belasting- klimaat, (kennis)infrastructuur, veiligheid en onderwijs liggen in westerse landen al grotendeels vast, zodat deze factoren minder ingezet kunnen worden in de concurrentiestrijd tussen steden. De zogenaamde ‘zachte’ factoren gaan dus een steeds belangrijkere rol in spelen op de beleidsagenda’s. Landschap is daarmee een logisch vertrekpunt voor ruimtelijke plannen, (economisch) te belangrijk om als compensatie of restvulling te worden behandeld.

Met bovenstaande samenvattende alinea begint het recente rapport ‘Blind Spot - Metropolitan landscape in the global battle for talent’, geschreven door de Universiteit Wageningen, het Landbouw Economisch Instituut en de Vereniging DeltaMetropool. Opdrachtgevers waren het Ministerie van Economische Zaken en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. De Volkskrant schreef er een aardig artikel over onder de kop ‘Lelijk land schrikt talent af’ en de welbekende landschapsgoeroe Adriaan Geuze was er snel bij (in de categorie ‘Wij van WC-eend adviseren WC-eend’) om met enkele ‘sweeping statements’ de conclusies van de onderzoekers te onderstrepen.

Lezing van het fraai verzorgde rapport heeft mij echter niet overtuigd van de juistheid van de conclusies. Volgens de onderzoekers spelen de kwaliteit, identiteit en gebruikswaarde van het metropolitane landschap een cruciale rol in het voortbrengen, aantrekken en vasthouden van talent en daarmee voor het economisch presteren van steden. De onderzoekers geven - terecht - aan dat met alleen een goed landschap en hoge leefkwaliteit de strijd niet gewonnen wordt, maar wel kan worden verloren. Ook in onze wereldwijde locatie-onderzoeken voor kennisintensieve bedrijven (hoofdkantoren, R&D centra) speelt woon- en leefklimaat wel degelijk een rol, maar denk dan vooral aan visa, belastingvoordelen voor expats, je verstaanbaar kunnen maken in het Engels, gemakkelijke toegang tot onderwijs en hoogwaardige medische zorg en – last but not least - grootstedelijk karakter (bijv. musea, entertainment) en bereisbaarheid.

De bewijsvoering dat specifiek landschap een steeds belangrijkere concurrentiefactor wordt blijkt zwak. In de eerste alinea van dit stuk staat dat sommige factoren vastliggen, zodat andere ‘zachtere’ factoren steeds belangrijker worden. Dat klopt simpelweg niet. De belastingklimaten verschillen tussen landen enorm, dat geldt ook voor infrastructuur, kennisinstellingen, onderwijs en veiligheid. En dat zijn allemaal factoren, die niet vastliggen, maar waar – desgewenst - aan kan worden gesleuteld door overheden.

Sowieso is het begrip ‘landschap’ in deze studie niet helder. In de gehanteerde omschrijving staat landschap voor ‘de totale metropolitane leefomgeving die ook bestaat uit erfgoed, brownfields en infrastructuur zonder harde scheiding tussen stad en land’. Dus de steden zitten er ook bij? Dat klinkt toch anders dan weidelandschappen, de kuststrook of de Vechtstreek.

De relatie tussen economisch succes en landschap is moeizaam kwantitatief te onderbouwen. ’Landschap’ helpt, jazeker, maar in welke mate blijft in deze studie onduidelijk. De tien bestudeerde internationale voorbeelden leveren eveneens slechts anekdotisch bewijs. Het succes van Londen als financieel, zakelijk en toeristisch centrum heeft volgens het onderzoek duidelijk te maken met de groene longen en de greenbelts, en gelijke redeneringen worden opgehangen voor het Ruhrgebied, Parijs en San Francisco. Maar bewijzen, ho maar.

Blijkbaar mist de metropoolregio Rotterdam-Den Haag dit allemaal, want die hebben last van braindrain en dat heeft te maken met het verstedelijkte karakter van deze regio en met name de lage waardering voor het landschap, zo willen de onderzoekers ons doen geloven. Ik kan veel redenen opvoeren waarom bijvoorbeeld Rotterdam de afgelopen 15 jaren weinig hoger opgeleide kenniswerkers wist te werven en te behouden (het beeld is de afgelopen jaren gelukkig gekanteld), maar het saaie landschap? Het is wél de stad met de meeste aan het water gelegen hoogbouw. Dat is toch zeker ook landschap?

De aandacht voor talent in een kennisintensieve economie en de rol van woon- en leefklimaat bij het aantrekken van talent zijn goede vertrekpunten in deze studie. Het niet helder definiëren van kernbegrippen en het ‘gat’ tussen zachte, vooral kwalitatieve onderzoeksresultaten en de ‘harde’ conclusies, maakt het rapport ongeloofwaardiger dan nodig is en doet de terechte aandacht voor ‘quality of life’ in internationale concurrentiestrategieën geen goed.

Meer weten over dit item?

Ontvang nieuws van BCI